vrijdag 3 juni 2011

Trèm

Trillend trekt de GSM mij uit het diepste deel van de slaap. Ik word wakker in een kamer die weleens de mijne zou kunnen zijn. De muren staan er nog,
goddank, en mijn schoenen bevinden zich nog net waar ik ze achtergelaten had. Snel hark ik wat kleren bijeen,
spring in-en-uit de douche, herkauw wat muesli en sprint naar de halte. Ze trapt op haar metalen staart en
schiet rammelend en klingelend vooruit. Ze heeft al zo'n dertig meter op me genomen, maar vandaag is het mijn beurt,
ik voel het, en ze mag er gerust het hare van denken. Terwijl ik lenig tussen het ochtendvolk laveer,
verspert een aarzelende volkswagen haar de weg. Ze knippert met haar puitenogen en haar koebel slaat alarm.
Ze briest. Ze is ràzend.
Als eerste ga ik de bocht in. Mijn hart bonkt zo hard dat ik meen haar hartslagen te kunnen horen. Mijn luchtpijp schroeit dicht.
Mijn voeten kleven aan de grond. Ik beuk tegen de muur en krijg klop van de man met de hamer.
Ze nadert snel. Een finish bergop, dat is in haar voordeel.

Tussen onze loopbanen bevindt zich een stoet toeterende auto's. Elk hebben ze een plaatsje ingenomen langs het parcours.
Ze ronken en blazen en vuren ons aan met toeters en schel trompetgeschal. De aanmoedigingen missen hun uitwerking niet.
Ze versnelt.   

Had de meet tien meter verder gelegen, dan waren de bloemen voor haar geweest. Voorovergebogen nahijgend zie ik
haar finishen. Ze geeft zich gewonnen en laat zich uitbollen als kon het haar plots niets meer schelen. Naast me valt ze stil.
Ik glimlach en geef haar wat troostende klopjes op de wang. Ik stijg op en plof neer in het zadel. Vandaag rij ik gratis.